Het is een bijzondere periode, zo van eind oktober tot begin november. Halloween, Allerheiligen en Allerzielen. Oude Keltische en oude christelijke tradities ontmoeten elkaar, hedendaagse rituelen voegen zich daarbij: allemaal rond het gedenken van de gestorvenen en het proberen om te gaan met het feit van onze vergankelijkheid. In eigen land helpt de herfst ons met verkleurend en vallend blad nog een extra handje om onder ogen te zien dat alles, inclusief ik zelf, in dit ondermaanse van voorbijgaande aard is.
Gelovige mensen, in vele religies, wagen het erop om daartegenin te spreken van een blijvende verbondenheid tussen eeuwigheid en tijd, tussen de Eeuwige en mij, schepsel in de tijd. Een theoloog bracht het ooit als volgt onder woorden: “Vriendschap met de Eeuwige is eeuwige vriendschap.”
Hoewel een dergelijk geloofsvertrouwen veel steun en troost biedt, blijft het verlies van dierbare mensen ingrijpend en is rouw dragen hard werken!
Dat moeder de kerk daarvoor veel mooie en behulpzame teksten en rituelen kent, is misschien niet bij iedereen meer bekend. Halloween is daar in mijn ogen geen rijk inhoudelijk alternatief voor. Maar positief is, dat in onze tijd gelovige en niet gelovige mensen samenwerken om vorm te geven aan oude en nieuwe rituelen, zowel binnen als buiten de traditionele kaders. Met de bedoeling om de gestorvenen onder ons in ere te houden en om nabestaanden een beetje ruggensteun te bieden bij dat zware werk, dat rouwen heet.
Ooit schreef ik voor de zondag waarop in de kerk de gestorvenen herdacht worden, onderstaand gedichtje:
De mensen die gestorven zijn, ze blijven bij ons horen;
wij zeggen in verbondenheid: hun naam gaat niet verloren.
De mensen die gestorven zijn, zijn nu al thuisgekomen.
En zien wat ons nog duister is: de waarheid van hun dromen.
De mensen die gestorven zijn, ze zijn in God geborgen.
Ze wachten in de eeuwigheid de stralend nieuwe morgen.