Wordfeud … (-foet, -feut, -fuut?). Geen idee hoe je het uitspreekt, maar ik ben er gek op. Zoals ik in de dagen van weleer graag meedeed met de analoge variant. U weet wel, Scrabble, met dat vernuftige houten frame op wielen, waarop het kartonnen bord kon draaien naar degene die aan de beurt was.
Wordfeud speel ik bijna dagelijks met een zevental vaste tegenstanders uit de kring van familie en vrienden. Soms win ik, soms verlies ik. Alleen van mijn vrouw verlies ik nagenoeg altijd! En ik weet ook waarom. Zij probeert namelijk de meest onwaarschijnlijke lettercombinaties uit, of maakt verkleinwoordjes van alles waar je maar “je” achter kunt plakken. Het klinkt idioot, niemand gebruikt ooit zulke woorden, maar de onzichtbare jury keurt het goed.
Als ik me echter eens aan een ongebruikelijke lettercombinatie waag die mij nochtans als alleszins acceptabel Nederlands in de oren klinkt, slaat het spel meteen op tilt.
Onwillekeurig neig ik soms een beetje naar het geloof dat hier hogere machten in het spel zijn. Een soort Big Brother van de Wordfeud, hoewel het in ons geval vermoedelijk een feministische Big Sister betreft. Maar bewijs dat nou maar eens!
