Op de onlangs gehouden landelijke Veteranendag was ik niet in Nederland. Via Facebook en het journaal heb ik weliswaar de nodige impressies van het Malieveld bijeen gesprokkeld, maar het is anders om daar lijfelijk deelnemer te zijn. Het blijft mij verbazen dat de landelijke Veteranendag, nu al voor de veertiende keer gehouden, gaandeweg toch een onbetwistbaar plekje op de agenda van nationale evenementen begint te verwerven. Nederland is immers het land waar “doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg” zeker opgaat voor de wijze waarop wij als samenleving met onze militairen omgaan. Omdat we zelden, hoogstens als het om voetbal gaat, tot patriottisme neigen, zien we de inzet van onze militairen in Afghanistan, Mali, het midden-oosten of waar ook ter wereld, nauwelijks als iets dat namens ons allen gebeurt. Het is een ver-van-ons-bed verhaal, waarbij de meesten zich totaal niets kunnen voorstellen. Laatst vroeg een vriendelijke mevrouw me in alle argeloosheid of bij zo’n uitzending mijn vrouw dan ook mee ging. Ik neem het haar niet kwalijk, maar het illustreert de volstrekte onwetendheid die nog altijd bij velen heerst. Iedere inspanning om meer begrip en empathie te kweken rond het werk van Nederlandse militairen en de inzet die dat werk van hun thuisfront vraagt, is daarom toe te juichen en allesbehalve overbodige luxe. Ik hoop er volgend jaar, op de vijftiende Veteranendag, bij te zijn. Mijn uniform past me nog prima en m’n baret hangt boven mijn bed voor het grijpen!