Meer dan duizend kilometer asfalt is onder ons door gegaan. Net als duizenden andere Nederlanders heb ik in Luxemburg mijn benzinetank laten volgieten en de daarmee uitgespaarde euro’s besteed aan een plastic beker ondrinkbare koffie in het aanpalende wegrestaurant. De laatste vijfenzeventig kilometer was het ongeveer non stop filerijden tussen volgepakte voertuigen vol landgenoten. Maar nu zijn we dan toch op onze bestemming gearriveerd en proberen we weer enige individualiteit terug te winnen na twee dagen tot het ingeblikte collectief te hebben behoord. Hoewel, je blijft deel uitmaken van het genre toerist/vakantieganger. En de lokale middenstand weet dat we hier maar twee of drie weken zijn en willen in die periode maar al te graag de laatste euro aan onze zuinige Hollandse zakken zien te ontfutselen. Omgekeerd willen wij, nu we hier toch zijn, toch ook die gezellige dorpsmarktjes niet overslaan, je moet tenslotte wat met al die vrije tijd. En na een ‘natuurwandeling’ onder een meedogenloos brandende zon is de fut om boodschappen te doen in die grote supermarkt, waar alle vakantiegangers uit de regio rond hetzelfde tijdstip hun inkopen doen, geheel verdwenen. Dat wordt dus pizza, tegen een schandalige prijs, waardoor het op zich aanvaardbare product me als rechtgeaarde Hollander als as in de mond smaakt. We hebben ook nog een wijnboerderij bezocht. Je krijgt uitleg over het proces van druif tot fles. En je mag proeven. En die paar slokjes zijn net genoeg om de boekhouder in mijn hoofd het zwijgen op te leggen. Derhalve koop ik, aan het eind van de rondleiding eenmaal in de onvermijdelijke winkel beland, toch een paar flessen, al weet ik dat ik ze met een ander etiket maar exact dezelfde smaak in de supermarkt voor de helft van het geld haal. Ach, we blijven kuddedieren, gemakkelijk te leiden, gemakkelijk op hol te jagen, gemakkelijk te paaien. En het gekke is: we hebben het nog geweldig naar ons zin ook.