In mijn blog van vorige week heb ik geprobeerd, in de huid van de vader van de verloren zoon te kruipen. Opvallend is dat Jezus in zijn gelijkenis niet over de moeder spreekt. Me dunkt, er is alle reden om deze ‘onzichtbare aanwezige’ alsnog voor het voetlicht te halen. Het is een van de lessen die ik leerde in het contextueel pastoraat: vragen naar de onzichtbare aanwezigen… En ik heb altijd de indruk dat Rembrandt links bovenin – ik weet: het is inlegkunde – moeder heeft afgebeeld,
De moeder
Mij is niets gevraagd.
Zo gaat dat.
Geldzaken zijn mannenzaken.
Maar hij is wel afscheid van me komen nemen.
Hij zei: “Jij snapt het wel!”
En dat was ook zo.
Ik was niet verbaasd, ik had het zien aankomen.
Onze twee jongens verschillen van elkaar als de dag van de nacht.
De oudste is echt zoals een oudste vaak kan zijn: plichtsgetrouw, ijverig, betrouwbaar.
Hij kon nog amper lopen of hij dribbelde al achter zijn vader aan.
Altijd wilde hij helpen, soms was hij nog eerder zijn bed uit dan mijn man.
En nog!
Mijn man trots natuurlijk.
Je moest ze zien die twee.
Altijd samen aan het werk, in de stal, op het land… echt vader en zoon!
Onze jongste is het tegenbeeld van zijn broer. Vanaf het prille begin was dat duidelijk.
Nooit volgzaam, altijd vragen naar het waarom.
Geen hek of hij probeerde er overheen te klimmen.
Toch is mijn man dol op hem, hij kon hem altijd maar moeilijk iets weigeren.
Tussen de twee jongens boterde het allang niet.
Misschien ook wel om die reden.
Ik zag het gebeuren.
De oudste mat zich – uit jaloezie? - een superieure houding aan.
Dat maakte de jongste razend.
Met elkaar praten deden ze allang niet meer.
En mijn man en ik wisten niet hoe we met die spanning moesten omgaan.
We zijn in onze familie nooit zo goed geweest in praten.
Ja, over het werk, het hooi dat van het land moet, de koe die moet kalven.
Maar echt praten…
Eigenlijk was ik niet alleen maar heel bedroefd, toen hij afscheid kwam nemen.
Heimelijk was ik ook een beetje opgelucht.
Ik was al een tijdlang zo bang, dat de een de ander iets zou aandoen.
Beiden kunnen zo driftig zijn.
Ik moest steeds denken aan die oude geschiedenis van Kain en Abel.
Twee broers…
Nu is hij weg. Ver weg, denken we. God weet waar.
We horen niets van hem.
Mijn man lijdt eronder.
Ik zie hoe hij zijn schouders laat hangen.
Hoe zijn gestalte iets gebogens krijgt.
Van tijd tot tijd klimt hij naar boven, op de heuvel, vanwaar je kilometers ver kunt kijken.
Daar staat hij dan, roerloos, geleund op zijn riek, in de verte te turen.
Hij hoopt zo intens, dat de jongen ooit terug zal komen!
Ik ook natuurlijk! Ik maak me zorgen of hij dat grenzenloze leven wel aan kan.
Maar ik maak me ook zorgen of het nog wel goedkomt tussen hem en zijn broer…
Als hij terugkomt…
Het is zo jammer dat we nooit goed hebben leren praten met elkaar.
Dat zal toch moeten als hij terugkomt…
Als hij terugkomt …
Comments