Een monoloog bij Marcus 1: 40-45
Zoals vorige week al gezegd: in heel veel kerken leest men in deze periode van het jaar uit het evangelie volgens Marcus. Gisteren was het verhaal van de genezing van een melaatse aan de orde. Wie heel benieuwd is naar mijn preek daarover kan terecht op kerkdienstgemist.nl, (*Protestantse gemeente Tricht). Hieronder de monoloog die ik erover schreef en voordroeg, met een ouderwetse ratel voor extra beeld en geluid.
Zie je deze ratel?
Die ga ik verbranden!
Ik hoef hem niet meer!
Ik heb hem niet meer nodig!
Ik tel weer helemaal mee!
Als de dag van gisteren herinner ik het me.
Die witte plek, op mijn scheenbeen.
Mijn keel werd dichtgeknepen.
Het koude zweet brak me uit.
Mijn hart bonkte in mijn lijf.
Melaats.
Ik wilde het woord niet op mijn lippen nemen.
Maar het klonk oorverdovend in mijn hoofd.
Wat moest ik?
Verbergen kun je het niet.
De priester had meelij met me.
Maar hij had ook geen keus.
Ik mocht me niet meer onder de mensen vertonen.
Bidden moest ik voortaan maar op mijn eigen houtje.
Mensen ontmoeten veranderde in schreeuwen op afstand.
Als ik iets nodig had uit het dorp, moest ik met deze ratel mijn komst aankondigen.
Dan kon men zich uit de voeten maken.
Vervolgens declameerde ik van afstand mijn boodschappenlijstje en verdween weer naar de rand van het dorp.
Ik ging niet dood van de honger.
Maar ik stierf duizend doden van eenzaamheid.
Niemand meer die me ooit aanraakte.
Geen hand op mijn schouder, geen kus op mijn voorhoofd.
Ik bestond wel, maar ik leefde niet meer.
Totdat…
Ik had gehoord dat hij in de buurt was.
Verhalen en geruchten waaiden met de wind mijn kant op.
Mijn hoop werd gewekt.
Oude verhalen kwamen naar boven.
Was er een nieuwe Elisa opgestaan?
Zou het mij kunnen vergaan als ooit Näaman de Syriër?
Ik moest het weten.
Mijn ratel als een bezetene rondzwaaiend baande ik me een weg naar Hem toe.
Ik weet niet meer precies wat ik gevraagd heb.
Iets als “er weer bij mogen horen”.
Het was doodstil geworden.
De dorpelingen, die zich bij mijn komst uit de voeten hadden gemaakt, schuifelden voorzichtig naderbij.
En toen was daar ineens zijn hand!
Op mijn hoofd, op mijn schouder.
Hij trok me naar zich toe.
En ik wist: die ratel heb ik nooit meer nodig!
Comments